Modelo SKIËN (esquiar)
El modelo skiën (esquiar) pertenece a los verbos débiles o regulares acabados en –ën. Estos verbos mantienen la –ë del infinitivo en el plural del presente y en el participio presente (en todas las demás personas y tiempos elimina la diéresis de la vocal), excepto en la primera persona del singular del presente de indicativo y en el imperativo. También utilizan la desinencia –de para formar el pasado:
SKIËN (esquiar) |
|||
---|---|---|---|
INDICATIVO | |||
Presente | Perfecto | Pretérito |
Pluscuamperfecto |
ik ski jij skiet hij skiet wij skiën jullie skiën zij skiën |
ik heb geskied jij hebt geskied hij heeft geskied wij hebben geskied jullie hebben geskied zij hebben geskied |
ik skiede jij skiede hij skiede wij skieden jullie skieden zij skieden |
ik had geskied jij had geskied hij had geskied wij hadden geskied jullie hadden geskied zij hadden geskied |
Futuro |
Futuro perfecto | CONDICIONAL | |
ik zal skiën jij zal skiën hij zal skiën wij zullen skiën jullie zullen skiën zij zullen skiën |
ik zal geskied hebben jij zal geskied hebben hij zal geskied hebben wij zullen geskied hebben jullie zullen geskied hebben zij zullen geskied hebben |
Presente | Pasado |
ik zou skiën jij zou skiën hij zou skiën wij zouden skiën jullie zouden skiën zij zouden skiën |
ik zou geskied hebben jij zou geskied hebben hij zou geskied hebben wij zouden geskied hebben jullie zouden geskied hebben zij zouden geskied hebben |
||
PARTICIPIO | |||
IMPERATIVO | INFINITIVO | Presente | Pasado |
ski |
skiën |
skiënd |
geskied |
Libros relacionados