Modelo ONTMAKEN (deshacer)
El modelo ontmaken (deshacer) pertenece a los verbos débiles o regulares prefijados. La vocal –a de la raíz pasa a –aa en el singular del presente de indicativo, en el imperativo, en el pasado y en el participio pasado. También utilizan la desinencia –te para formar el pasado. El participio pasado no añade el prefijo ge-, solo la desinencia –t final:
ONTMAKEN (deshacer) |
|||
---|---|---|---|
INDICATIVO | |||
Presente | Perfecto | Pretérito |
Pluscuamperfecto |
ik ontmaak jij ontmaakt hij ontmaakt wij ontmaken jullie ontmaken zij ontmaken |
ik heb ontmaakt jij hebt ontmaakt hij heeft ontmaakt wij hebben ontmaakt jullie hebben ontmaakt zij hebben ontmaakt |
ik ontmaakte jij ontmaakte hij ontmaakte wij ontmaakten jullie ontmaakten zij ontmaakten |
ik had ontmaakt jij had ontmaakt hij had ontmaakt wij hadden ontmaakt jullie hadden ontmaakt zij hadden ontmaakt |
Futuro |
Futuro perfecto | CONDICIONAL | |
ik zal ontmaken jij zal ontmaken hij zal ontmaken wij zullen ontmaken jullie zullen ontmaken zij zullen ontmaken |
ik zal ontmaakt hebben jij zal ontmaakt hebben hij zal ontmaakt hebben wij zullen ontmaakt hebben jullie zullen ontmaakt hebben zij zullen ontmaakt hebben |
Presente | Pasado |
ik zou ontmaken jij zou ontmaken hij zou ontmaken wij zouden ontmaken jullie zouden ontmaken zij zouden ontmaken |
ik zou ontmaakt hebben jij zou ontmaakt hebben hij zou ontmaakt hebben wij zouden ontmaakt hebben jullie zouden ontmaakt hebben zij zouden ontmaakt hebben |
||
PARTICIPIO | |||
IMPERATIVO | INFINITIVO | Presente | Pasado |
ontmaak |
ontmaken |
ontmakend |
ontmaakt |
Libros relacionados