Modelo OMKLEDEN (cambiarse)
El modelo omkleden (cambiarse) pertenece a los verbos débiles o regulares que tienen un prefijo separable acabados en –d. Estos verbos cambian la vocal de la raíz –e por la doble –ee en la mayoría de personas. También utilizan la desinencia –de para formar el pasado. El prefijo se separa del verbo en presente y pasado en una oración principal, pero una oración subordinada permanecen unidos. La desinencia ge– del participio se une entre el prefijo separable y la raíz verbal:
OMKLEDEN (cambiarse) |
|||
---|---|---|---|
INDICATIVO | |||
Presente | Perfecto | Pretérito |
Pluscuamperfecto |
ik kleed om jij kleedt om hij kleedt om wij kleden om jullie kleden om zij kleden om |
ik heb omgekleed jij hebt omgekleed hij heeft omgekleed wij hebben omgekleed jullie hebben omgekleed zij hebben omgekleed |
ik kleedde om jij kleedde om hij kleedde om wij kleedden om jullie kleedden om zij kleedden om |
ik had omgekleed jij had omgekleed hij had omgekleed wij hadden omgekleed jullie hadden omgekleed zij hadden omgekleed |
Futuro |
Futuro perfecto | CONDICIONAL | |
ik zal omkleden jij zal omkleden hij zal omkleden wij zullen omkleden jullie zullen omkleden zij zullen omkleden |
ik zal omgekleed hebben jij zal omgekleed hebben hij zal omgekleed hebben wij zullen omgekleed hebben jullie zullen omgekleed hebben zij zullen omgekleed hebben |
Presente | Pasado |
ik zou omkleden jij zou omkleden hij zou omkleden wij zouden omkleden jullie zouden omkleden zij zouden omkleden |
ik zou omgekleed hebben jij zou omgekleed hebben hij zou omgekleed hebben wij zouden omgekleed hebben jullie zouden omgekleed hebben zij zouden omgekleed hebben |
||
PARTICIPIO | |||
IMPERATIVO | INFINITIVO | Presente | Pasado |
kleed om |
omkleden |
omkledend |
omgekleed |
Libros relacionados