Modelo LEVEN (vivir)

El modelo leven (vivir) pertenece a los verbos débiles o regulares cuya raíz acaba en –v. Estos verbos eliminan la desinencia –en de infinitivo y añaden las terminaciones de todos los tiempos verbales sin ningún cambio. También utilizan la desinencia –de para formar el pasado. Además, la vocal –e de la raíz se transforma en –ee en toda la conjugación excepto en el plural del presente de indicativo, el infinitivo y el participio presente. La consonante –v de la raíz se transforma en –f en toda la conjugación excepto en el plural del presente de indicativo, el infinitivo y el participio presente:

LEVEN (vivir)

INDICATIVO
Presente Perfecto Pretérito
Pluscuamperfecto

ik leef

jij leeft

hij leeft

wij leven

jullie leven

zij leven

ik heb geleefd

jij hebt geleefd

hij heeft geleefd

wij hebben geleefd

jullie hebben geleefd

zij hebben geleefd

ik leefde

jij leefde

hij leefde

wij leefden

jullie leefden

zij leefden

ik had geleefd

jij had geleefd

hij had geleefd

wij hadden geleefd

jullie hadden geleefd

zij hadden geleefd

Futuro
Futuro perfecto CONDICIONAL

ik zal leven

jij zal leven

hij zal leven

wij zullen leven

jullie zullen leven

zij zullen leven

ik zal geleefd hebben

jij zal geleefd hebben

hij zal geleefd hebben

wij zullen geleefd hebben

jullie zullen geleefd hebben

zij zullen geleefd hebben

Presente Pasado

ik zou leven

jij zou leven

hij zou leven

wij zouden leven

jullie zouden leven

zij zouden leven

ik zou geleefd hebben

jij zou geleefd hebben

hij zou geleefd hebben

wij zouden geleefd hebben

jullie zouden geleefd hebben

zij zouden geleefd hebben

PARTICIPIO
IMPERATIVO INFINITIVO Presente Pasado

leef

leven

levend

geleefd

Libros relacionados



Deja un comentario