Modelo KOKEN (cocinar)
El modelo koken (cocinar) pertenece a los verbos débiles o regulares que acaban en consonante sorda. Estos verbos eliminan la desinencia –en de infinitivo y añaden las terminaciones de todos los tiempos verbales sin ningún cambio. También utilizan la desinencia –te para formar el pasado. Además, la vocal –o de la raíz se transforma en –oo en toda la conjugación excepto en el plural del presente de indicativo, el infinitivo y el participio presente:
KOKEN (cocinar) |
|||
---|---|---|---|
INDICATIVO | |||
Presente | Perfecto | Pretérito |
Pluscuamperfecto |
ik kook jij kookt hij kookt wij koken jullie koken zij koken |
ik heb gekookt jij hebt gekookt hij heeft gekookt wij hebben gekookt jullie hebben gekookt zij hebben gekookt |
ik kookte jij kookte hij kookte wij kookten jullie kookten zij kookten |
ik had gekookt jij had gekookt hij had gekookt wij hadden gekookt jullie hadden gekookt zij hadden gekookt |
Futuro |
Futuro perfecto | CONDICIONAL | |
ik zal koken jij zal koken hij zal koken wij zullen koken jullie zullen koken zij zullen koken |
ik zal gekookt hebben jij zal gekookt hebben hij zal gekookt hebben wij zullen gekookt hebben jullie zullen gekookt hebben zij zullen gekookt hebben |
Presente | Pasado |
ik zou koken jij zou koken hij zou koken wij zouden koken jullie zouden koken zij zouden koken |
ik zou gekookt hebben jij zou gekookt hebben hij zou gekookt hebben wij zouden gekookt hebben jullie zouden gekookt hebben zij zouden gekookt hebben |
||
PARTICIPIO | |||
IMPERATIVO | INFINITIVO | Presente | Pasado |
kook |
koken |
kokend |
gekookt |
Libros relacionados