Modelo HETEN (calentar)
El modelo heten (calentar) pertenece a los verbos débiles o regulares que acaban en consonante sorda. Estos verbos eliminan la desinencia –en de infinitivo y añaden las terminaciones de todos los tiempos verbales sin ningún cambio. También utilizan la desinencia –te para formar el pasado. Además, la vocal –e de la raíz se transforma en –ee en toda la conjugación excepto en el plural del presente de indicativo, el infinitivo y el participio presente. Al acabar la raíz en –t, eliminan la desinencia –t de la segunda y tercera persona del singular del presente de indicativo y del participio pasado:
HETEN (calentar) |
|||
---|---|---|---|
INDICATIVO | |||
Presente | Perfecto | Pretérito |
Pluscuamperfecto |
ik heet jij heet hij heet wij heten jullie heten zij heten |
ik heb geheet jij hebt geheet hij heeft geheet wij hebben geheet jullie hebben geheet zij hebben geheet |
ik heette jij heette hij heette wij heetten jullie heetten zij heetten |
ik had geheet jij had geheet hij had geheet wij hadden geheet jullie hadden geheet zij hadden geheet |
Futuro |
Futuro perfecto | CONDICIONAL | |
ik zal heten jij zal heten hij zal heten wij zullen heten jullie zullen heten zij zullen heten |
ik zal geheet hebben jij zal geheet hebben hij zal geheet hebben wij zullen geheet hebben jullie zullen geheet hebben zij zullen geheet hebben |
Presente | Pasado |
ik zou heten jij zou heten hij zou heten wij zouden heten jullie zouden heten zij zouden heten |
ik zou geheet hebben jij zou geheet hebben hij zou geheet hebben wij zouden geheet hebben jullie zouden geheet hebben zij zouden geheet hebben |
||
PARTICIPIO | |||
IMPERATIVO | INFINITIVO | Presente | Pasado |
heet |
heten |
hetend |
geheet |
Libros relacionados